Quelinda

Veerkracht

Charlotte Dorren

De eindeloze zee strekt zich voor ons uit. De zeilen staan er strak bij en het laatste stukje Cuba verdwijnt achter de horizon, alsof het een afgesloten hoofdstuk is. Ik erger me zoals altijd aan de kriebelende haartjes in mijn gezicht en veeg ze weg. In tegenstelling tot het gevoel van Cuba, dat laat zich niet zo eenvoudig wegvegen.


Zelfs voor Cubaanse begrippen was het concertkaartje van nog geen 10 dollarcent goedkoop. Toch was het 19e-eeuwse Tomas Terry-theater, in het centrum van Cienfuegos, amper voor een kwart gevuld. En dat terwijl er een populaire band speelde. Het had ook niets te maken met de schoonheid van het gebouw. De marmeren vloeren en zuilen, de plafondschildering en de rode, velours podiumgordijnen met gele kwasten, straalden grootsheid en allure uit. Zelfs de door de coulissen vliegende vleermuizen deden niets af aan de charme. Waarom de meeste stoelen dan wel leeg bleven? Dat probleem ligt veel dieper.


Tamara, in haar vlammende fluorlegging en shirtje, begeleidt ons via een kronkelig zandpad naar het bootje om het meer met flamingo’s te bezoeken. Onderweg praat ze over haar leven. 'Mijn zeven katten krijgen eerst eten.'

Tamara werkt zeven dagen per week, voor 24 dollar per maand. Net als iedereen krijgt ze een basisrantsoen: een paar kilo rijst, wat bonen, een flesje olie en wat koffie. Daarnaast betaalt ze wat voor elektriciteit en water. Het huis kreeg haar familie van Fidel Castro. Maar als er iets extra’s nodig is, zoals medicijnen, wordt het ingewikkeld. Het is er niet of het is heel duur. Een spijkerbroek kost 20 dollar en een telefoon een heel jaarsalaris. Toen haar kaak ontstoken was, moest ze de dokter cadeautjes geven om geholpen te worden.

Een paar uur later bedanken we Tamara voor haar openheid en het schouwspel van de vele flamingo’s en gaan op weg naar de markt.

Boos op de  gringo’s


Het verhaal van Tamara staat niet op zichzelf. We horen hetzelfde terug van Carloz van de casa waar we verblijven en de Engelssprekende Pedro uit het museum. Ze praten met een mengeling van trots, hoop en wanhoop. Wanneer we vragen wat Cuba zal helpen, is het antwoord voorzichtig maar overtuigd: ‘Een andere regering.’ een overheid die oproept tot marktwerking en democratie en zorgt voor een eerlijke verdeling van gelden.

Toch zijn er ook Cubanen die nog geloven in het huidige systeem. Die de propagandaverhalen aannemen en alle schuld voor de misère onder andere bij de Amerikanen leggen. De elektro ingenieur bijvoorbeeld. Hij was oprecht boos op de gringo’s terwijl hij probeerde om bankbiljetten van Che Guevara aan ons te verkopen. Maar zelfs die overtuiging leek fragiel, een façade die langzaam afbrokkelde onder de druk van de dagelijkse strijd om te overleven. De man had die dag nog niets gegeten. Het biljet met de door hem geadoreerde guerrillaleider erop mocht hij aan iemand anders verkopen. We waren blij met het gesprek en gaven hem kleingeld voor een Cubaanse pizza.


Via het park wandelen we richting markt. Vel over been duwt een jonge knul moeizaam een roestige rolstoel voort met een oude vrouw erin. Als we elkaar passeren, stopt hij en brengt zijn hand naar zijn mond. ‘Comida, por favor, comida…’
‘No tengo nada, lo siento
,’ ik heb geen eten meer. Vanochtend gaf ik mijn laatste broodjes aan de roeier van het bootje en ons kleingeld zojuist aan de straatverkoper. Ik heb nu alleen nog een briefje van 50 dollar. 


Niet veel later lopen we met twee plastic tasjes vol groente en fruit van de markt. De knul en de vrouw die ik wat had kunnen meegeven, zijn verdwenen. We beseffen ook dat we zojuist Tamara’s volledige maandsalaris hebben gespendeerd aan de weekvoorraad vitaminen. Hoe overleven mensen hier?

Ik zou meer willen doen. Echt helpen, maar heb geen idee hoe, en dat blijft knagen.

Puur met potentie

 

We vervolgen onze weg terug naar de casa. Een muur wordt blauw geverfd, iemand sleutelt aan een auto. Een dood speenvarken wordt met kokend water onthaard. “Lekker voor de feestdagen,” zeg ik glimlachend tegen de slachter.

Hij knikt trots. Hier vieren ze feest met geroosterd vlees, omringd door familie. En soms met een versierde kerstboom want dat mag tegenwoordig.

Het wordt donker op straat. En het blijft donker. Carloz heeft een lampje op batterijen klaargezet voor de deur van onze slaapkamer. Niet veel later klinkt er gejoel van de kinderen op straat. Er is weer elektriciteit en dus ook weer licht.


Hoe kon ik verbaasd zijn dat de theaterzaal zo leeg was? Het wordt ineens glashelder. Als je leven volledig draait om het vergaren van de meest basale behoeften, is er geen ruimte voor cultuur of zelfontplooiing.

En dat terwijl Cuba zoveel potentie heeft. Onder de grauwe sluier van verval en schaarste ligt een wereld vol puurheid en mogelijkheden: adembenemende natuur, rijke grondstoffen, en een zorgzaam, betrokken en veerkrachtig volk wat zijn uiterste best doet. Dat de Cubanen het leven graag anders zouden zien, is duidelijk.


We mochten als gasten een glimp van hun wereld opvangen. Het bijzondere? Mensen weten dat wij uit een compleet andere wereld komen, maar hebben daar geen oordeel over. Misschien omdat die wereld hen grotendeels onbekend is. Maar er is geen rancune, geen afgunst, geen jaloezie. Wat we wel zagen, was oprechte trots en onderlinge betrokkenheid. Mensen laten vol enthousiasme hun geliefde land zien en delen wat ze kunnen missen. In dit land hebben we misschien wel meer ontvangen dan waar ook. We voelden ons nooit bekeken, onveilig of ongewenst.

Bahama's, een spannende aanloop


Maar na vijf weken is het genoeg. Het ‘zijn’ in dit land is intens. De 340 zeemijlen naar de Bahama’s, gedragen door de warme Golfstroom, voelen bevrijdend. Deze krachtige zeestroom, die begint in de Golf van Mexico en als een snelweg langs de Oostkust van de VS naar Europa stroomt, geeft ons letterlijk een duwtje in de rug.

We kiezen de meest zuidelijke route over de Great Bahama Bank, een kalkstenen plaat midden in zee, die het water van de Bahama’s zo helderblauw maakt. Het is een unieke passage van 50 mijl, waar de diepte plotseling afneemt tot anderhalve meter onder de boot. We overwegen zelfs een nacht voor anker, maar een naderend front dwingt ons door te varen naar Nassau, waar we beschutter liggen.

De aanloop naar de Great Bahama Bank is spannend. Het zweet staat in mijn handen terwijl ik me stevig vastgrijp aan het voorstag, voorbereid op de kans dat we vastlopen of een rots raken. Elke donkere vlek in het water jaagt me op. Is het zeegras of koraal? Ik probeer het water te lezen, maar de wind en bewolking maken het onmogelijk contrasten te zien. “Ik weet het niet!” roep ik naar Paul, terwijl hij scherp de dieptemeter en snelheid van Quelinda in de gaten houdt.

Maar met elke mijl die we achter ons laten, keert het vertrouwen terug. De spanning zakt, en het voelt alsof ik eindelijk weer kan ademen, na weken vol overweldigende indrukken.


door Charlotte Dorren 25 december 2024
Cuba verkeert letterlijk en figuurlijk in zwaar weer. Orkaan Oscar raasde eind oktober over het land, en daarna zorgde een aardbeving voor opschudding. Ook het regime roept vragen op. Er wordt gezegd dat er niets is: geen voedsel, geen brandstof. Sterk verouderde energiecentrales zorgen ervoor dat mensen vaak zonder stroom zitten. Basale levensbehoeften die wij als vanzelfsprekend beschouwen, ontbreken. Wat doet dit met de mensen? En wie zijn wij om daar nu de toerist uit te hangen? Kunnen we beter wegblijven of moeten we juist gaan? Onze wens is om dit land met een open mind te bekijken en te begrijpen. Er zijn genoeg oordelen over Cuba, maar geef ons de kans om ons eigen beeld te vormen. Ter voorbereiding lezen we ons in, en dat helpt de situatie beter te begrijpen. In het kort wil ik die zoektocht graag met jullie delen.
door Charlotte Dorren 4 december 2024
De omstandigheden bepalen het tempo, en wij passen ons aan. Ineens, is daar dat gekoesterde weergaatje. Verre van ideaal, weermodellen worden het maar niet eens, maar het is een kans. Een kans om noordwaarts weg te zeilen uit een land waar we haast vastgeroest zijn. Wegkomen uit Panama is niet eenvoudig. Het ligt aan lagerwal. Hier heerst óf geen wind, óf tegenwind. En de zee verkeert nog altijd in de afterparty van het orkaanseizoen. Squalls De eerste 72 uur van onze vijf daagse tocht, bromt de motor. Een klein zeiltje helpt in te slingeren. De Japanse noedels smaken goed ondanks de katterigheid. Het is wennen aan de deining na zo lang niet op zee te zijn geweest en het is druk. Op onze koerslijn vele grote zeeschepen die net als wij de ultieme route proberen te vinden. En dan, op dag drie gaat de motor uit. Eindelijk is er wind. En hoe! Het is alsof we een test krijgen van de meester, de zee himself . Squall na squall , ministormen, doorstaan we.
door Charlotte Dorren 24 oktober 2024
“Oh nee,” verzucht Jorge, onze vertrouwde taxichauffeur. Hij had het al eerder opgemerkt, het subtiele trekken aan het stuur, maar nu is het onmiskenbaar. In stilte hoopte hij de jachthaven van Shelter Bay Marina te kunnen bereiken en het probleem daar op te lossen. Maar het schrijnende geluid van de velg die over het ruwe asfalt schraapt, gaat intussen door merg en been. Jorge mindert vaart, wacht tot hij een opening in de dichte begroeiing ziet, en stuurt de auto behoedzaam de smalle berm in. We stappen uit in de schemering van de vallende avond. Om de reserveband tevoorschijn te halen, moet eerst 46 kilo ruimbagage uit de achterbak worden getild. De stevige, harde koffer leggen we eerst neer en daarna stapelen we de zachte tassen er bovenop om te voorkomen dat ze in de modderige berm terechtkomen. Tijgermuggen De noodband die hij met trots tevoorschijn tovert, lijkt wel een formule 1 band zo glad. Er is geen enkel profiel meer zichtbaar. Omdat de velg kleiner is dan die van het voorwiel en daar dus niet past, wordt Jorge inventief. Het achterwiel gaat naar rechtsvoor waar het lek was en het te kleine thuiskomertje neemt de plek rechtsachter in. De zwoele warmte valt als een sluier over ons heen. Zweet parelt alsof we in de sauna staan. Binnen mum van tijd worden we belaagd door muggen die zich gretig tegoed doen aan ons bloed. Gauw graai ik naar muggenspray als zelfs Jorge onrustig wordt. Want rondvliegende tijgermuggen die dengue, knokkelkoorts, overbrengen is hier geen uitzondering. Daar wil je niet mee besmet raken. Bijna thuis Daar sta ik dan, mijn telefoon omhooghoudend om Jorge en Paul bij te lichten. De zoete geur van Panama hangt zwaar in de lucht, terwijl de vogeltjes een laatste concert fluiten voor de nacht hen tot stilte dwingt. Met een oude, roestige krik en enthousiasme klaren de mannen binnen twintig minuten de klus. Langzaam en voorzichtig zet Jorge de auto weer in beweging. De donkere weg strekt zich uit door de jungle. Terwijl we verder rijden realiseer ik me dat we bijna thuis zijn. Thuis in een compleet andere wereld dan de wereld waar we gisteren nog van wegvlogen. Dat wordt mooi! De zomer in Nederland heeft ons dit jaar zoveel goed gedaan. Dit keer geen verdriet, maar volop genieten van het warme weerzien met familie en vrienden. Elke omhelzing een thuiskomen, in elk gesprek weer dichter bij elkaar. De kroon op deze zomer was het moment dat we de sleutel in handen kregen van ons nieuwe huis, gekocht terwijl we nog aan de andere kant van de wereld zaten. Het voelde als een belofte van iets nieuws, iets vast, van steen. We hebben keihard gewerkt aan de verbouwing. Niet gemakkelijk, maar met elke geplaatste muur, elke schroef en verfstreek groeide ons gevoel van trots en dankbaarheid. Wat wordt dat een mooi thuis! Door de golven gedragen Eenmaal terug in Panama voelt het alsof we aan de terugreis naar Nederland zijn begonnen. Waar je normaal in één dag met de auto of het vliegtuig weer thuis bent, gaan we met weer, wind en seizoenen als onze gids, langs de Cayman-eilanden, Cuba, de Bahama’s en de oostkust van Amerika. De geur van zout water, het zilte op onze lippen en de eindeloze horizon als onze begeleiders. Het Vrijheidsbeeld in New York zal ons laatste piketpaaltje zijn voordat we in juli aan de grote oversteek van de Atlantische Oceaan beginnen. Terug naar Nederland, gedragen door de golven.
door Charlotte Dorren 10 mei 2024
‘Ben er klaar mee.’ Met die woorden komt Paul me tegemoet met de dinghy. Vanochtend hadden we een slechte start samen. Mot om onbenulligheden. Allebei behoefte aan eigen ruimte. Paul had me met veel plezier op de kade afgezet en ik was nog veel blijer met vaste grond onder mijn voeten. Weg van het geklauter aan boord en gezoem van ventilatoren. IJskoude kokoslimonade, al wandelend plaatjes schieten en boodschappen doen, daar had ik zin in! Dat maakt me altijd weer blij. Na een paar uurtjes had ik alles gedaan wat ik wilde en mijn frustratie achtergelaten. Bij Paul ging het anders. Smerig en bezweet pakt hij mijn volle tassen beet. ´We kunnen geen water meer maken. Die kutgenerator is weer stuk. ´ ´Wat!? Alweer? Hoe kan dat nou?’ Dit is de tweede, dure motor in nog geen twee jaar tijd. ‘Ja, zeg jij het maar. Naar zijn grootje, het lager is kapot. Ik weet het niet meer Charlotte. Ik ben er zo klaar mee. Misschien moeten we de boot maar gewoon verkopen en een ticket naar Nederland boeken.’ ‘Wat? Quelinda wegdoen?’ Dat zal toch niet. Zeker niet uit zijn mond. ´Klotehitte hier ook. Werkelijk alles gaat stuk. Weken onderhoud gedaan en weer lopen we achter de feiten aan op een plek waar niets te krijgen is. En dan heb ik het nog niet eens over wat dit geintje gaat kosten.’
door Charlotte Dorren 31 maart 2024
Dit mag gewoonweg niet aan onze neus voorbijgaan. Verstandelijk probeer ik heus te beredeneren dat als het niet lukt, er vast weer iets anders op ons pad komt. Maar wat dan? Het is een gedachte die me zolang als we op reis zijn, onzeker maakt en bezighoudt. Het staat in een oud straatje met leilindes voor de deur. Aan het park, in het centrum. Notabene vorig jaar, toen we in Nederland waren, hebben we nog briefjes bij de bewoners in de bus gedaan om ons enthousiasme kenbaar te maken. Al 20 jaar willen we daar wonen en zo graag oud worden. En nu staat er prompt een lieflijk geveltje te koop.  Dromen, durven en doen. De spreuk gaat opnieuw op. Net zoals toen we besloten op wereldreis te gaan. Huis en banen vaarwel durfden te zeggen. En nu is het dit wat ons in complete verwarring brengt en ons uit de comfortzone rukt. Hier, aan de andere kant van de oceaan, waarin alles onmogelijk lijkt.
door Charlotte Dorren 7 maart 2024
Na een indrukwekkende rondwandeling door Ustupu, het grootste dorp van de Guna Yala, vraagt Iniquilipi aan ons en de familie Topaas of we blijven eten. Iniquilipi, een van origine Guna man, woont in Panama-Stad en is hier samen met zijn vrouw en dochter op vakantie bij zijn moeder en zus. We ontmoetten hem aan de steiger en hij gaf ons een warm welkom. Vandaag heeft zijn moeder iets speciaals klaargemaakt. Het zou een eer zijn om dat met ons te delen. Guna´s zijn dol op het visgerecht. De jonge visjes van een soort zalmachtigen, hooguit een paar centimeter groot, groeien op in het rustige water van de nabijgelegen Surghandi rivier. Ze worden gezien als een geschenk van moeder natuur. Nog voordat ze groot genoeg zijn om naar zee te zwemmen, worden ze in netten gevangen en gerookt. Guna’s delen het gerecht met elkaar. Het is zo bijzonder dat het zelfs wordt opgestuurd naar familie in Panama. Vorig jaar was de vangst minimaal. De zee geeft niet meer zoveel maar neemt steeds meer wordt gezegd. Er is minder vis, verbleekt koraal en eilandjes die onbewoonbaar worden of wegspoelen. De Guna’s zien de klimaatverandering met lede ogen aan. Spruitjesgevoel Ik bekijk het diepe bord en voel aan de rand. Lauw, met troebel water en stukken gekookte bakbanaan. In het midden drijft iets in de vorm van een lekkerbek. We mogen beginnen. Als ik het stuk met mijn vingers voorzichtig uit elkaar trek, zie ik zwarte puntjes tussen wit vlees. Het zijn de oogjes van de honderden samengeperste visjes. Ik neem huiverig een hap en zie de Guna familie in mijn ooghoeken verwachtingsvol kijken. Het is taai, melig en rokerig. Ik lach en knik goedkeurend maar krijg het ‘spruitjesgevoel’. Daar zat ik dan. Voor straf, snikkend op de trap in de gang. Vijf koude spruiten, voor elk levensjaar één, weggeschoven naar de rand van mijn bordje. Maar ik vond een uitweg. Eén voor één drukte ik de stinkende kooltjes door het iets te grote gat in de trap waar de verwarmingspijp naar de kelder liep. Briljant! Voor ik het wist waren ze weg. Vrolijk was ik met mijn lege bord terug naar papa en mama gehold voor het toetje. Ik, die vrijwel alles lust, krijg het bord met vissoep haast niet weg en zou het liefst opnieuw een uitweg zoeken. Kan ik het wegmoffelen? Onmogelijk. Laten staan? Geen optie. Niemand van mijn tafelgenoten trapt erin dat ik maar een kleine eter ben wanneer ik zeg dat ik wil delen. Het limoensap dat ik eroverheen kan sprenkelen maakt het beter. De kinderen van Topaas en de Guna kleintjes, krijgen iets anders. Zij moeten tenslotte nog groeien en verdienen het allerbeste eten. De zwager van Iniquilipi toont ons trots een foto van het gisteren geschoten hert. Daar komt de kindersoep. Kraakbeen, vet en fijngemaakte stukjes vlees in water met aardappel en banaan. Ongezouten en zonder kruiden. Ik ben ineens blij met mijn stuk van visjes. Ondanks dat ik het niet lekker vind en er kinderlijk maar onopvallend onderuit probeer te komen om het op te eten, is het in vergelijking met vroeger allesbehalve een straf. Hier zomaar zitten, samen met Paul en lieve zeilvrienden en deelgenoot zijn van het leven van de Guna Yala indianen, dat is heel bijzonder. Ik voel warmte en dankbaarheid. Voordat we op reis gingen durfde ik momenten als deze alleen maar te dromen. Heb jij dat gedaan? ‘Gatverderrie. Charlotte kom eens hier!’ Ze zei geen Lotje. Dat beloofde niet veel goeds. Wekenlang had mama zich afgevraagd waar de nare geur in de kelder toch vandaan kwam. Totdat ze me riep en de beschimmelde spruitjes op een hoopje aantrof in het hoekje van de bovenste plank. ´Wat is dit voor viezigheid? Heb jij dat gedaan?’ ‘Mama, ik zei toch dat de spruitjes vies waren.’
door Charlotte Dorren 30 januari 2024
Heb jij dat ook weleens? Een heldere, haast kinderlijke ingeving? Zomaar iets eenvoudigs waar je nooit eerder bij stilgestaan hebt? Tot dat ene moment. Het kan een ding, een woord, een naam zijn… Het komt vast door de rust die ik ervaarde toen ik de kokosnoot open maakte. Geen gedoe meer met een hamer, theedoek en een hoop splinters zoals vroeger thuis. Maar gecontroleerd en geleerd hier in de Caribbean. De noot links in de hand langzaam ronddraaiend en met rechts en de achterkant van een groot mes over het midden tikkend totdat het open splijt.  Ik staar naar de twee bruine helften met spierwit vruchtvlees. Het lijkt precies op een Bounty reep! Ineens realiseer ik het me. Dáár heeft de fabrikant het idee natuurlijk van! Vroeger vond ik de reep al heerlijk. Dan knabbelde ik de chocolade van de buitenkant waarna mijn vingers natuurlijk vreselijk plakten. Mijn vader probeerde me tevergeefs te overtuigen dat het beter was voor de smaakbeleving hapjes in zijn geheel te nemen. ‘Een stukje paradijs op aarde’, zo luidde de slogan van de reep die vernoemd is naar de Bounty eilanden bij Nieuw-Zeeland. Zo ver zullen wij met Quelinda niet gaan. Maar waar we nu voor anker liggen? Dat is heus een Bounty- waardig, paradijselijk eiland! Paradijsje op aarde, of toch niet? Hier op Coco Banderas Cays ligt zand, zo zacht, net nep. Een plaatje uit de reisgids om bij weg te dromen. Ritselende palmbladeren en zeeschelpen met roze binnenkanten spoelen aan vanuit een azuurblauwe zee alsof het gewoon is. Dit eiland is één van de ruim 350 eilandjes van de Guna Yala, voorheen San Blas. Officieel hoort het bij Panama maar sinds de revolutie, nu 99 jaar geleden, voeren de Guna Yala indianen eigen regie. Mangroven, palmboomeilanden en drukbevolkte dorpjes midden in zee wisselen elkaar af. In totaal wonen er zo’n 55.000 mensen. Het oogt als een paradijsje op aarde. Of toch niet? Nou, soms wel en dan weer allesbehalve. De Guna Yala is tot dusver het mooiste maar niet het gemakkelijkste vaargebied. Het gebied ligt in de Caribische zee aan lagerwal. De oceaan stuwt ons voortdurend gewillig richting kust en de wind blaast meestal uit verkeerde hoek. Wat zeilen, zonder opkruisen en tegen golven in stampen, haast onmogelijk maakt. De motor gaat dan ook regelmatig aan en ondanks onze ruime hoeveelheid diesel zijn we blij dat we onderweg nog wat konden scoren. De ruim twee dagen van Colombia naar hier zonder goede wind hadden aardig ingehakt in de dieselvoorraad. Hier, tussen de uitgeholde, varende boomstammen door, voelt de ronkende motor vreemd. Het geluid en de geur zijn een inbreuk op de pure omgeving. Tegelijk is het een betrouwbare partner die ons, tussen riffen en brekende golven, veilig naar de volgende ankerplek loodst. Het gebied is imponerend, rauw en puur in alle opzichten.
door Charlotte Dorren 17 januari 2024
Met de rugzak op lopen we over de boulevard richting bushalte. Metershoge golven stuiven genadeloos het strand op. Colombianen maken er foto’s van en het haalt zelfs de krant. Zo was het ook bij onze aankomst vorige week. Het was laat, donker en het gierde 30 knopen. Dat is windkracht 7. De twee dreigende rotspunten waar Quelinda tussendoor moest, leken dichtbij en steil alsof we ze zouden schampen. Onrustig surften we het havengebied binnen. Er was amper tijd om de lijnen klaar te leggen en eerder op zee mezelf eraan wagen, zou levensgevaarlijk zijn. Vermoeid en onder spanning na een onstuimige tocht van drie dagen, moest er snel gehandeld worden. Paul stond achter het roer, ik aan dek. De wind maakte het onmogelijk elkaar te verstaan. En zo hadden we alle ingrediënten voor miscommunicatie en een rommelige aankomst in Santa Marta te pakken. Maar de alleraardigste marineros van de haven reageerden alert en snel via de marifoon en kwamen ons tegemoet om ons te begeleiden. Tevoren maken we altijd een voorstelling van hoe het zal zijn, bestuderen de weerkaarten, de zee en de route en spreken af wie wat doet. Maar regelmatig loopt het toch anders dan we denken en zijn we goed in elkaar de schuld geven van dat wat misging. Het resultaat, twee chagrijnige zeezeilers die het zat zijn en zich afvragen waarom ze dit ook alweer doen. Zo begon ons avontuur in Santa Marta, Colombia. Haar blik is niet meer van deze wereld Colombia is na Kaapverdië het tweede land waarin we het gevoel hebben in een compleet andere wereld te zijn. Iedereen spreekt er Spaans, de derde wereldtaal die wij op kleuterniveau machtig zijn. En dat is even wennen. De bus naar ons eerste uitje stopt. We kunnen er nog net bij. De beenruimte is zo kort dat Paul er alleen schuin in past. Het is er bloedheet. Bij elke hobbel prikt mijn rechterbovenarm in het raamscharnier. De oudere man naast ons geeft een seintje dat hij eruit wil en loopt houterig naar voren. Met zijn handen zoekt hij steun aan de bagagerekken boven zich. Het stoffen tasje aan zijn rechteronderarm bungelt zo, dat het bij elke stap voorwaarts met de onderkant tegen het hoofd van de volgende medepassagier tikt. Hijzelf heeft niets in de gaten en niemand lijkt onder de indruk. Ik moet erom lachen. De man krijgt keurig hulp bij het uitstappen. Mijn oog valt op een jonge vrouw op straat. Mijn maag krimpt ineen. Ze zit op een platte doos in versleten, vies ondergoed waar alle rek uit is. Haar knokige knietjes tegen elkaar gedrukt. Ooit was ze bloedmooi. Ze kijkt naar één van de mannen vlakbij met een blik die niet meer van deze wereld is. Dit is een beeld waarvan ik weet dat ik het niet meer kwijtraak. Verslaving, het raakt me elke keer weer. En hier in Colombia, misschien wel de bakermat van alle drugsellende, valt het nog meer op. Ik leer dat ik beter geen geld kan geven. Eten wat we over hebben, een kop koffie, of oude kleding dat is beter. Dan kan het tenminste niet geretourneerd worden voor alsnog een paar rotcenten. Pijnlijk duidelijk wordt dat de bedelende moeder met een huilende baby, niet altijd is wat het lijkt. Het kleintje kan zomaar geleend zijn van de echte moeder die in geldnood zit. De criminele leenmoeder betaalt haar en geeft de baby vervolgens de hele dag niets te eten. Het wordt hongerig, huilt van ellende. Onwetende langslopers geven geld aan de verkeerde. Het is hartverscheurend schrijnend. En heus, dat is niet alleen in Colombia, het is overal. Ik zou het niet durven Nog een half uurtje rijden en dan zijn we er. In de bus is vertier genoeg. Een verkoper met potjes menthol stapt in en vertelt in rapido tempo over de helende werking. Hij laat ons voelen en ruiken maar we hebben het echt niet nodig. De volgende die instapt is een oudere dame met een doos piepende kuikens die ze niet alleen kan tillen. Dan een straatrapper. Met een geluidsbox en improvisatie maakt de jonge gast met elke passagier een praatje en een grap. Hij kent Nederland een beetje en we worden in het oranje zonnetje gezet. Pauls brede armen worden geroemd alsof er berenkracht in zit. Het is kostelijk vermaak op weg naar Bonda, een klein bergdorp. We gaan een paar dagen proefdraaien. Want volgende week gaat de backpack op en trekken we drie weken door Colombia. Quelinda laten we achter in de goed beveiligde jachthaven van Santa Marta. We stappen uit bij het politiebureau. Jonge mannen op motoren wenken. Daar moeten we zijn. Het is nog een half uurtje achter op de offroad motor en dan zijn we op plaats van bestemming. Paul moet af en toe afstappen als bijrijder omdat de rotsige, modderige weg door de bergen te steil en te glad is om beiden te dragen. Bij mij gaat het rijden wel goed en dat zonder de getalenteerde bestuurder te knijpen. Ook ik heb mijn motorrijbewijs, maar hier rijden? Dat zou ik niet durven. Kak! De finca , een traditionele plattelandswoning, ligt verscholen in mistig groen. De ochtenden benutten we goed, dan schijnt de zon. ‘s Middags regent het pijpenstelen. We maken een hike naar zeven watervallen en zwemmen in de rivier. Maar dan wordt het fris. Ik krijg het zo koud dat het niet meer past bij het weer. Ik word overgeleverd aan de grillen van mijn darmen. Waarschijnlijk het rivierwater of de vruchtensapjes. Niet veel later is Paul ook de pineut. Voor ons allebei de eerste keer sinds vertrek uit Nederland. Iets wat we veel vaker verwacht hadden. Met samengeknepen billen reizen we terug naar Quelinda. Ondanks dat we nog niet hersteld zijn van de poeperitis beginnen we toch aan de reis. Dit land smaakt naar zoveel meer en ons bin zuunig . Als Hollander laat je een geboekte vlucht niet lopen toch? Na een korte binnenlandse vlucht bereiken we Bogota. Met 8 miljoen mensen op 2640 meter hoogte is het één van de hoogst gelegen hoofdsteden ter wereld. En dat voelen we. De truien en jassen gaan aan en we zijn snel buiten adem. Overdag fietsen we met een artistieke gids een kleurrijke streetart route en lukt het om foto’s te maken. Lopend met de camera in de hand is hier geen goed idee. Lees, weg telefoon. ´s Avonds blijven we net als de Colombianen netjes in het hotel. De laatste dag bezoeken we met een kabelbaan de Monserrate berg met het spierwitte klooster. Het uitzicht over de oneindige, in smog gehulde stad is fenomenaal.
door Charlotte Dorren 26 december 2023
Curaçao, Spaanse Water. Drie uur ’s nachts. We vliegen ons bed uit naar buiten. Een inslag! Maar het schudden van de mast en de harde knal komen niet door het onweer pal boven ons. Paul start intuïtief Quelinda´s motor en ik haast me door het gangboord naar voren. Ik moet mijn gezicht bedekken. De horizontale regen doet pijn en licht verblindt me. Het Duitse echtpaar wat overdag nog vredig naast ons lag, probeert uit alle macht hun felverlichte catamaran van ons af te duwen. ‘You are drifting.’ Klinkt het staccato, bevelerig mijn kant op. De rechter schroefas, de aandrijving van hun boot, blijkt klem te zitten achter onze ankerketting. De twee hebben geen idee wat te doen. Intussen komt Paul aangesneld. ‘Zullen we de lijnen van de duivelsklauw, doorsnijden?’ roep ik. Een duivelsklauw is een haak die onze ankerketting tegen te grote trekkracht beschermt. ‘Dat kan altijd nog!’ waarna Paul de Duitser sommeert de motor en zijn linker schroefas aan te zetten en het stuurwiel naar rechts te draaien. Donder en bliksem flitst door de baai en we zijn huiverig voor al het staal om ons heen. Intussen hol ik op en neer om stootwillen tussen Quelinda en de Cat in te hangen zodat we elkaar niet kunnen beschadigen. Ondanks de consternatie krijg ik het voor elkaar om aan mijn blote billen te denken. Ik ben zo mijn bed uit gestapt. In doorweekt ondergoed proberen we met elkaar uit deze penibele situatie te komen. Tijd voor schaamte hebben we niet. Na een half uur manoeuvreren en geklooi lukt het. De Cat draait bij en de spanning op onze ankerketting verdwijnt waardoor de vastgeraakte schroefas vrij komt. Langzaam pruttelt het stel aangedaan van ons weg. Uit de weerstand geraakt, keert Quelinda met een zwiep terug naar haar oude positie. Nu pas wordt duidelijk hoezeer ze onder spanning heeft gestaan. Niet wij maar onze oosterburgen zijn tijdens deze onstuimige nacht op drift geraakt en hebben Quelinda meegenomen. Als twee verzopen, verkleumde katten, waarvan ik niet wist dat dat laatste kon in de tropen, zien we hoe het echtpaar keer op keer opnieuw probeert te ankeren. Na vijf keer wordt het er rustig. Wanneer het adrenalineniveau gedaald is, duiken we ons bed weer in. Vier uur is het intussen. Nog maar twee uur slapen want het wordt vroeg opstaan. Eindelijk hebben we een interview bij het Amerikaans consulaat in Willemstad, de hoofdstad van Curaçao. Wanneer dit slaagt en we ons visum krijgen, kunnen we volgend jaar ongestoord met de boot door Amerika reizen. Naar het consulaat Voor zeilers met een vakantiewens lijkt het een formaliteit te zijn. Maar toch is de sfeer en de situatie gespannen bij het grijze gebouw van het consulaat. Voor en achter ons staat een lange rij mensen, voornamelijk Venezolanen. Venezuela, ten Zuiden van Curacao, verkeert al jarenlang in een sociaaleconomische en politieke crisis. Hyperinflatie, voedseltekorten, epidemieën. Het land is straatarm, terwijl het eens zo welvarend was. Ook voor ons is het er niet veilig. Miljoenen mensen zijn al gevlucht en ook hier bij het Amerikaans consulaat waagt men een kans op een beter leven. Zijn gepoetste schoenen zijn te groot. Het slobberige pak is hij duidelijk niet gewoon. Onder zijn arm draagt hij een map. De rits is stuk en er steekt papier uit. Voor de zoveelste keer strijkt hij zijn plakkerige haar glad en schuifelt dichter naar de gesloten deur waar de gewapende mannen ons opwachten. Eén voor één worden we naar binnen geroepen. We mogen alleen papier en 360 dollar voor de aanvraag meenemen. We lopen door een detectiepoortje, worden gefouilleerd en naar een interviewruimte begeleid nadat we betaald hebben. Het zijn hokjes naast elkaar met beambten achter smoezelig glas en nul privacy voor ons aanvragers. De man is aan de beurt. Een gesprek in het Spaans volgt. Hij wil graag naar Amerika. In Venezuela is geen werk voor hem. Iets met computers doet hij. Het antwoord van de medewerker is kort. ‘Nee, u krijgt geen toegang tot de Verenigde Staten van Amerika. Goedendag.’ De man biedt geen weerwoord. Draait zich om en loopt weg. Zijn gezicht kan ik niet zien. Het geld voor de aanvraag, wat een Godsvermogen voor hem moet zijn, is hij kwijt. Dan zijn wij. De beambte klinkt anders. Joviaal. Hij heeft zich ingelezen in onze situatie. ‘Jullie zijn zeilers toch? Hoe lang willen jullie blijven?' ‘Dat klopt meneer’, reageer ik. ‘Een maand of zes.’ Vult Paul aan. ‘Precies weten we het niet, hangt van de wind af.’ Besluit ik. De man knikt goedkeurend. ‘Morgen kunt u het visum ophalen.’ Het is alles of niets En dat was het dan. In minder dan een minuut hebben we tien jaar lang toegang tot Amerika. Buiten juichen en zwaaien Venezolanen met bestempelde paspoorten in de rondte, terwijl anderen in een opgelopen rij nog staan te wachten op het oordeel. De man in zijn opperbeste pak zien we aangeslagen weglopen. Klem tussen wal en schip of in volle vaart vooruit. Het is hier alles of niets. En daar staan wij tussen. In deze gekke wereld waarin we het geluk hebben in het bezit te zijn van een Nederlands paspoort, een zeilboot en de welgesteldheid om voorlopig te kunnen gaan en staan waar we willen. Het voelt totaal misplaatst.
door Charlotte Dorren 18 november 2023
We staan voor de etalageruit van een makelaarskantoor waar de meest luxueuze villa’s van Bonaire aangeboden worden. Huizen kijken. Waar we ook zijn, dat blijft leuk. ‘Jullie zijn toch niet die mensen uit Noordschans hè?’ klinkt het achter ons. Paul en ik kijken elkaar met opgetrokken wenkbrauwen aan. Bescheiden draaien we ons om. ´Ja, dat zijn wij…´ Twee blije gezichten kijken ons aan. ‘Wat leuk! Wij hebben jullie vorig jaar in de haven uitgezwaaid.’ ´Echt waar! Dat is toevallig! ´ het duurt even voordat we Rutger en Annelies herkennen maar er gaat een lichtje branden wanneer we terugdenken aan de dagen voor vertrek. Quelinda lag voor het havenpaviljoen te pronken en precies daar tegenover lag hun Dynamic 4000. Ze zijn hier samen met de twee kinderen op vakantie. Het is zo´n leuk gesprek dat we de volgende dag afspreken voor een borrel in hun vakantieparadijs. Annelies biedt zelfs aan dat ik de was kan doen en daar zeg je als zeiler geen nee tegen! Het blijkt een gigantisch houten huis aan het strand met infinity pool. Eigenlijk hadden ze een eenvoudige cabaña geboekt maar dat moest à la minute verbouwd worden en toen kregen ze van de organisatie deze prachtige plek aangeboden. Wat heerlijk, dat we zomaar mogen meegenieten. Die avond kronkelt er onverwachts een murene aan de lijn van de visgrage zoon. Het blijkt een hele klus om het imposante dier zijn vrijheid terug te geven. We eten zelfgevangen barracuda, frikandellen, rijstsalade en citroensorbetijs toe. Heerlijk die bijzondere combinaties! Nederlanders onderweg tegenkomen heeft iets speciaals. Even die verbinding met een vertrouwd Nederland en bijna altijd komen er 1001 vragen onze kant op. Hoe slaap je op zee? Zijn jullie elkaar nooit beu? Water maken? Nog nooit van gehoord! Zeeziekte, wat doe je dan? En ga zo maar door. Voor de één leiden we een leven wat afschrikt, voor de ander zijn we een inspiratiebron. Verbazing is er altijd. Voor ons is het een mooie reflectie. Want altijd realiseren we ons dan weer, wat we doen is niet normaal. Het is verdomd bijzonder. Verbleekt koraal, wat verschrikkelijk In Bonaire, zijn we allebei nog nooit geweest. We liggen in hoofdstad Kralendijk aan een mooring. Dat is een dikke lijn die in dit geval vastligt aan een groot blok beton op de zeebodem. Er is veel over te doen onder zeilers omdat de prijzen voor een mooring in een jaar tijd verdrievoudigd zijn. Het kost 35 dollar per dag om in deze een sprookjeswereld te mogen liggen. En we liggen hier rustig behalve wanneer de oceaandeining zich naar binnen keert. In theorie zouden we het strand op gespoeld kunnen worden. Vertrouwen op een mooring is weer wat anders dan vertrouwen op ons anker. Ankeren is hier verboden en als je het beschadigde koraal ziet, dan begrijp je ook waarom. Voor hoe lang zal het nog zo mooi zijn? We zijn geschrokken. Er is momenteel een grote dreiging, de zeer besmettelijke koraalziekte SCTLD ( Stony Coral Tissue Loss Disease ). Het zien van verbleekt, eens zo kleurrijk koraal is verschrikkelijk. Aangetaste gebieden worden op dit moment afgeschermd. We moeten onze duikuitrusting elke dag ontsmetten en mogen per dag op één duikstek duiken. Het doet pijn om dit te zien gebeuren. Ik hoop dat ze gauw de oplossing vinden. Zoiets moois mag niet verloren gaan. Eén grote mindfuck Dit voelt als het einde. Eerst die scherpe sensaties in mijn keel. Dan de druk op mijn ogen. Nu de contracties van mijn middenrif. Verman je. Tel ze Charlotte. Vijf, zes…. Denk aan iets anders want je hoeft er nog geen gehoor aan te geven. Leid jezelf af. Voel aan de bodem van het zwembad, zie die mooie dolfijn voor de boeg in gedachten. Het is één grote mindfuck waar ik mee bezig ben. Genoeg. Gecontroleerd steek ik mijn hoofd boven water. Ik adem uit en neem een teug lucht. Blaas en hap opnieuw naar zuurstof terwijl ik het woord ‘HOPE’ uitspreek. Nog eens uit en weer in. Ik blijf naar Brendan, de instructeur, kijken en zeg: ‘I am OK.’ Twee minuten en 47 seconden staat er op zijn horloge. Zo lang heb ik het volgehouden. Dat is leren freediven . Op één ademteug zo lang mogelijk ontspannen onder water zijn. Want hoe fijn is het om tijdens het snorkelen naar dat mooie koraal te duiken om het beter te bekijken? Net zoals Rohani, de 80-jarige man die op één enkele ademteug, minuten naar grote diepte duikt op zoek naar zijn avondmaal. De documentaire Jago: A life under water , op YouTube is indrukwekkend. Na een week cursus, zijn we allebei in staat om 5 keer langer onder water te blijven. Zwemmen we ruim 60 meter onder water en kan Paul naar 20 meter diepte afdalen. Mij lukt het niet. Ik ben te gespannen bezig met klaren. Klaren werkt bij freediven anders dan bij duiken en ik beheers de techniek nog niet. Ook vraag ik me af waarom ik zo diep zou willen gaan. Ik heb meer tijd nodig en dat is helemaal niet erg. Bij deze sport gaat het niet om snel presteren. Het gaat om ontspanning en in verbinding staan met jezelf. Boomkip ‘Au! Kijk nou!’ Ik veeg een druppel bloed van mijn voetzool en bekijk mijn slipper eens goed. De lange stekel van een Cadushi cactus, steekt een halve centimeter door het rubber heen. Bonaire staat vol met deze metershoge stammen. De geelgroene parkieten zijn gek op de zoete bloemen. Hoe ze tussen de stekels landen zonder zich te bezeren is me een raadsel. Op dit eiland, duikersparadijs met Nederlands comfort, valt nog veel te ontdekken. Deze week hebben we een Pick-up gehuurd. Niet alleen handig voor onze duikuitrusting maar ook een must wanneer je off road Nationaal park Washington Slagbaai wil bezoeken. We zijn uitgestapt. In het begin schrok ik van ze, Iguana’s. Groene leguanen die voor je voeten wegritselen. Boomkip, zo worden ze ook wel genoemd omdat ze naar kip smaken. Intussen ben ik eraan gewend en wordt het een sport om de soms wel twee meter grootte, haast prehistorische dieren te verleiden met een stukje fruit. Schuw zijn ze. Net als de wilde ezels die over het eiland rondlopen. Het zijn er honderden en de populatie groeit. De Spanjaarden, die in de 17 eeuw aan land kwamen, gebruikten ze als werkdier voor het transport van zout en water. Maar met het gemotoriseerde verkeer werden ze afgedankt, losgelaten en verwilderden. Het ezelopvangcentrum waar we gisteren waren, doet er alles aan om de aangereden, zieke en vereenzaamde ezels op te vangen. Met een dubbel gevoel delen Paul en ik meegebrachte wortels uit. Wat een missie, want een overheidsbeleid om de populatie te beperken is er niet. We wandelen verder door het park om flamingo’s van dichterbij te bekijken. De wijze waarop ze met hun snavel op zoek gaan naar weekdiertjes en vervolgens voldaan de hals in hartvorm buigen, is wonderlijk. Ik dacht altijd dat het nep was. Dat de ansichtkaarten, foto's en souvenirtjes van flamingo´s zo bewerkt worden. Maar ze doen het echt! Frikandellen Tussen al die ontdekkingen en vakantieachtige dingen moet er ook gewerkt worden. Dat moet overigens niet, daar kies ik bewust voor. Ik voel me nuttig en ook het reizen blijft zo verfrissend. Maar eerlijk is eerlijk, in de tropische warmte, die in Nederland als voortdurende hittegolf bestempeld zou worden, valt het me een stuk zwaarder. En dus ga ik zo snel mogelijk op zoek naar een geschikte werkplek. De ene keer wandel ik een cafeetje, dan een hotel, of bibliotheek binnen en hier in Bonaire krijg ik van een local de tip om naar ijssalon Luciano te gaan. Er is goede Wifi en airco en als ik met ze overleg, vinden ze het prima dat ik de hele dag een tafeltje bezet. Het is nog laagseizoen. Alleen rond lunchtijd en wanneer een cruiseschip aanmeert stroomt het er vol. Intussen kennen ze me. ´Dushi, wil je nog een limoenlimonade?’ Graag, knik ik. Tevreden kijk ik naar mijn scherm. Het is me de afgelopen dagen gelukt om een mooie nascholing te ontwerpen. Bonk, bonk! Klinkt het bekende geluid tegen het raam. Met haar amandelvormige ogen en lange wimpers zoekt ze mijn aandacht. Ze komt weer even spelen. Ik plaats mijn hand op het glas tegen het kleine handje. Dan prik ik zogenaamd met mijn vinger tegen haar bolle buik. Ze speelt het spelletje mee en doet alsof ze het voelt. Ze springt achteruit van plezier. Ik moet mijn neus tegen de hare houden. De mensen om me heen lachen. En dan is ze weg. Met een glimlach poets ik mijn vette neusafdruk van de ruit en klap de laptop dicht. Tot volgende keer kleine collega. Paul en ik sluiten de dag af met een drankje en Formule 1 bij El Mundo. Laten we daar nou net weer andere Nederlanders tegenkomen. Marleen en Jeroen, toevallig ook zeilers. Ze zijn samen, met beide moeders van respectabele leeftijd, op vakantie in hun eigen kleurrijke huis. Een inspirerend gesprek volgt. Bitterballen en frikandellen staan al gauw op tafel. Vroeger had ik daar een oordeel over. Dan zag ik een Nederlandse vakantieganger in een Spaans restaurant een pot mayonaise en appelmoes uit de handtas halen en een frikandel met friet bestellen terwijl er de meest heerlijke tapas geserveerd werden. Ik begreep daar helemaal niets van. Op vakantie, dan eet je toch lokaal? Maar nu ineens begrijp ik het. Soms wil je je niet meer verwonderen en al helemaal niets nieuws proberen. Maar gewoon het oude vertrouwde en weten waar je aan toe bent. En dan is zo’n vies ‘delletje’ op dushi Bonaire ineens het summum.
Meer posts
Share by: