Quelinda
Quelinda
De eindeloze zee strekt zich voor ons uit. De zeilen staan er strak bij en het laatste stukje Cuba verdwijnt achter de horizon, alsof het een afgesloten hoofdstuk is. Ik erger me zoals altijd aan de kriebelende haartjes in mijn gezicht en veeg ze weg. In tegenstelling tot het gevoel van Cuba, dat laat zich niet zo eenvoudig wegvegen.
Zelfs voor Cubaanse begrippen was het concertkaartje van nog geen 10 dollarcent goedkoop. Toch was het 19e-eeuwse Tomas Terry-theater, in het centrum van Cienfuegos, amper voor een kwart gevuld. En dat terwijl er een populaire band speelde. Het had ook niets te maken met de schoonheid van het gebouw. De marmeren vloeren en zuilen, de plafondschildering en de rode, velours podiumgordijnen met gele kwasten, straalden grootsheid en allure uit. Zelfs de door de coulissen vliegende vleermuizen deden niets af aan de charme. Waarom de meeste stoelen dan wel leeg bleven? Dat probleem ligt veel dieper.
Tamara, in haar vlammende fluorlegging en shirtje, begeleidt ons via een kronkelig zandpad naar het bootje om het meer met flamingo’s te bezoeken. Onderweg praat ze over haar leven. 'Mijn zeven katten krijgen eerst eten.'
Tamara werkt zeven dagen per week, voor 24 dollar per maand. Net als iedereen krijgt ze een basisrantsoen: een paar kilo rijst, wat bonen, een flesje olie en wat koffie. Daarnaast betaalt ze wat voor elektriciteit en water. Het huis kreeg haar familie van Fidel Castro. Maar als er iets extra’s nodig is, zoals medicijnen, wordt het ingewikkeld. Het is er niet of het is heel duur. Een spijkerbroek kost 20 dollar en een telefoon een heel jaarsalaris. Toen haar kaak ontstoken was, moest ze de dokter cadeautjes geven om geholpen te worden.
Een paar uur later bedanken we Tamara voor haar openheid en het schouwspel van de vele flamingo’s en gaan op weg naar de markt.
Boos op de gringo’s
Het verhaal van Tamara staat niet op zichzelf. We horen hetzelfde terug van Carloz van de casa waar we verblijven en de Engelssprekende Pedro uit het museum. Ze praten met een mengeling van trots, hoop en wanhoop. Wanneer we vragen wat Cuba zal helpen, is het antwoord voorzichtig maar overtuigd: ‘Een andere regering.’ een overheid die oproept tot marktwerking en democratie en zorgt voor een eerlijke verdeling van gelden.
Toch zijn er ook Cubanen die nog geloven in het huidige systeem. Die de propagandaverhalen aannemen en alle schuld voor de misère onder andere bij de Amerikanen leggen. De elektro ingenieur bijvoorbeeld. Hij was oprecht boos op de gringo’s terwijl hij probeerde om bankbiljetten van Che Guevara aan ons te verkopen. Maar zelfs die overtuiging leek fragiel, een façade die langzaam afbrokkelde onder de druk van de dagelijkse strijd om te overleven. De man had die dag nog niets gegeten. Het biljet met de door hem geadoreerde guerrillaleider erop mocht hij aan iemand anders verkopen. We waren blij met het gesprek en gaven hem kleingeld voor een Cubaanse pizza.
Via het park wandelen we richting markt. Vel over been duwt een jonge knul moeizaam een roestige rolstoel voort met een oude vrouw erin. Als we elkaar passeren, stopt hij en brengt zijn hand naar zijn mond. ‘Comida, por favor, comida…’
‘No tengo nada, lo siento,’ ik heb geen eten meer. Vanochtend gaf ik mijn laatste broodjes aan de roeier van het bootje en ons kleingeld zojuist aan de straatverkoper. Ik heb nu alleen nog een briefje van 50 dollar.
Niet veel later lopen we met twee plastic tasjes vol groente en fruit van de markt. De knul en de vrouw die ik wat had kunnen meegeven, zijn verdwenen. We beseffen ook dat we zojuist Tamara’s volledige maandsalaris hebben gespendeerd aan de weekvoorraad vitaminen. Hoe overleven mensen hier?
Ik zou meer willen doen. Echt helpen, maar heb geen idee hoe, en dat blijft knagen.
Puur met potentie
We vervolgen onze weg terug naar de casa. Een muur wordt blauw geverfd, iemand sleutelt aan een auto. Een dood speenvarken wordt met kokend water onthaard. “Lekker voor de feestdagen,” zeg ik glimlachend tegen de slachter.
Hij knikt trots. Hier vieren ze feest met geroosterd vlees, omringd door familie. En soms met een versierde kerstboom want dat mag tegenwoordig.
Het wordt donker op straat. En het blijft donker. Carloz heeft een lampje op batterijen klaargezet voor de deur van onze slaapkamer. Niet veel later klinkt er gejoel van de kinderen op straat. Er is weer elektriciteit en dus ook weer licht.
Hoe kon ik verbaasd zijn dat de theaterzaal zo leeg was? Het wordt ineens glashelder. Als je leven volledig draait om het vergaren van de meest basale behoeften, is er geen ruimte voor cultuur of zelfontplooiing.
En dat terwijl Cuba zoveel potentie heeft. Onder de grauwe sluier van verval en schaarste ligt een wereld vol puurheid en mogelijkheden: adembenemende natuur, rijke grondstoffen, en een zorgzaam, betrokken en veerkrachtig volk wat zijn uiterste best doet. Dat de Cubanen het leven graag anders zouden zien, is duidelijk.
We mochten als gasten een glimp van hun wereld opvangen. Het bijzondere? Mensen weten dat wij uit een compleet andere wereld komen, maar hebben daar geen oordeel over. Misschien omdat die wereld hen grotendeels onbekend is. Maar er is geen rancune, geen afgunst, geen jaloezie. Wat we wel zagen, was oprechte trots en onderlinge betrokkenheid. Mensen laten vol enthousiasme hun geliefde land zien en delen wat ze kunnen missen. In dit land hebben we misschien wel meer ontvangen dan waar ook. We voelden ons nooit bekeken, onveilig of ongewenst.
Bahama's, een spannende aanloop
Maar na vijf weken is het genoeg. Het ‘zijn’ in dit land is intens. De 340 zeemijlen naar de Bahama’s, gedragen door de warme Golfstroom, voelen bevrijdend. Deze krachtige zeestroom, die begint in de Golf van Mexico en als een snelweg langs de Oostkust van de VS naar Europa stroomt, geeft ons letterlijk een duwtje in de rug.
We kiezen de meest zuidelijke route over de Great Bahama Bank, een kalkstenen plaat midden in zee, die het water van de Bahama’s zo helderblauw maakt. Het is een unieke passage van 50 mijl, waar de diepte plotseling afneemt tot anderhalve meter onder de boot. We overwegen zelfs een nacht voor anker, maar een naderend front dwingt ons door te varen naar Nassau, waar we beschutter liggen.
De aanloop naar de Great Bahama Bank is spannend. Het zweet staat in mijn handen terwijl ik me stevig vastgrijp aan het voorstag, voorbereid op de kans dat we vastlopen of een rots raken. Elke donkere vlek in het water jaagt me op. Is het zeegras of koraal? Ik probeer het water te lezen, maar de wind en bewolking maken het onmogelijk contrasten te zien. “Ik weet het niet!” roep ik naar Paul, terwijl hij scherp de dieptemeter en snelheid van Quelinda in de gaten houdt.
Maar met elke mijl die we achter ons laten, keert het vertrouwen terug. De spanning zakt, en het voelt alsof ik eindelijk weer kan ademen, na weken vol overweldigende indrukken.
Alle rechten voorbehouden | Share a Lot