Quelinda

Indianenverhalen

Charlotte Dorren

Heb jij dat ook weleens? Een heldere, haast kinderlijke ingeving? Zomaar iets eenvoudigs waar je nooit eerder bij stilgestaan hebt? Tot dat ene moment. Het kan een ding, een woord, een naam zijn…


Het komt vast door de rust die ik ervaarde toen ik de kokosnoot open maakte. Geen gedoe meer met een hamer, theedoek en een hoop splinters zoals vroeger thuis. Maar gecontroleerd en geleerd hier in de Caribbean. De noot links in de hand langzaam ronddraaiend en met rechts en de achterkant van een groot mes over het midden tikkend totdat het open splijt.

Ik staar naar de twee bruine helften met spierwit vruchtvlees. Het lijkt precies op een Bounty reep! Ineens realiseer ik het me. Dáár heeft de fabrikant het idee natuurlijk van! Vroeger vond ik de reep al heerlijk. Dan knabbelde ik de chocolade van de buitenkant waarna mijn vingers natuurlijk vreselijk plakten. Mijn vader probeerde me tevergeefs te overtuigen dat het beter was voor de smaakbeleving hapjes in zijn geheel te nemen.

‘Een stukje paradijs op aarde’, zo luidde de slogan van de reep die vernoemd is naar de Bounty eilanden bij Nieuw-Zeeland. Zo ver zullen wij met Quelinda niet gaan. Maar waar we nu voor anker liggen? Dat is heus een Bounty-waardig, paradijselijk eiland!


Paradijsje op aarde, of toch niet?


Hier op Coco Banderas Cays ligt zand, zo zacht, net nep. Een plaatje uit de reisgids om bij weg te dromen. Ritselende palmbladeren en zeeschelpen met roze binnenkanten spoelen aan vanuit een azuurblauwe zee alsof het gewoon is. Dit eiland is één van de ruim 350 eilandjes van de Guna Yala, voorheen San Blas. Officieel hoort het bij Panama maar sinds de revolutie, nu 99 jaar geleden, voeren de Guna Yala indianen eigen regie.

Mangroven, palmboomeilanden en drukbevolkte dorpjes midden in zee wisselen elkaar af. In totaal wonen er zo’n 55.000 mensen. Het oogt als een paradijsje op aarde. Of toch niet? Nou, soms wel en dan weer allesbehalve.


De Guna Yala is tot dusver het mooiste maar niet het gemakkelijkste vaargebied. Het gebied ligt in de Caribische zee aan lagerwal. De oceaan stuwt ons voortdurend gewillig richting kust en de wind blaast meestal uit verkeerde hoek. Wat zeilen, zonder opkruisen en tegen golven in stampen, haast onmogelijk maakt. De motor gaat dan ook regelmatig aan en ondanks onze ruime hoeveelheid diesel zijn we blij dat we onderweg nog wat konden scoren. De ruim twee dagen van Colombia naar hier zonder goede wind hadden aardig ingehakt in de dieselvoorraad.

Hier, tussen de uitgeholde, varende boomstammen door, voelt de ronkende motor vreemd. Het geluid en de geur zijn een inbreuk op de pure omgeving. Tegelijk is het een betrouwbare partner die ons, tussen riffen en brekende golven, veilig naar de volgende ankerplek loodst. Het gebied is imponerend, rauw en puur in alle opzichten. 

We hebben geluk. Aan het begin van de Guna Yala spreken we af met Topaas, een Nederlandse zeilboot die ook richting Panama vaart en later de Pacific op zal gaan. Martin en Ilke hebben we op de vertrekkersdag in Nederland ontmoet en onderweg zijn we ze met hun vier kinderen meermaals tegengekomen. Samen opvaren is niet alleen gezellig. Met elkaar stappen ondernemen geeft net dat beetje extra zelfvertrouwen wat je soms nodig hebt om van gebaande paden af te durven wijken. En dat is niet alleen tijdens het zeilen.


Zijn we wel welkom?

 

Voor het eerst met de bijboot naar de kant pruttelen en een dorpje binnen wandelen is zo’n moment. Hoe zal het zijn? Waar mogen we ons bootje neerleggen? Bij die boom of toch maar op het strandje? Zullen we er welkom zijn? 


In afwachting van Topaas hebben Paul en ik de tijd om de spreekwoordelijke kat uit de boom te kijken. Een ulu, een boomstamkano, peddelt voorbij. De man zegt gedag en werpt een handlijntje uit voor het avondmaal. Kinderen spelen bij de waterlijn. Een jongen, neemt voor zijn hut plaats op een boven het water hangende autoband, schuift zijn blote billen over de rand en laat een drol in het water vallen. Ernaast klotst heengedreven plastic en ander vuil tegen de kade. Ieders behoefte gaat rechtstreeks de zee in. Net als bij ons. Soms is het luxer. Houten hutjes op palen in zee met een gat in de vloer. De vroegere po buitenshuis komt hier weer tot leven.

 

Topaas is intussen gearriveerd. Ook bij hen is het inklaren, in het onstuimig gelegen Obaldia, soepel verlopen. De goedkeuring om door Panama en de Guna Yala te reizen is binnen. En hier in het nabijgelegen Puerto Permé, een klein achter rif verscholen baaitje met meer dan genoeg vis voor de rondvliegende pelikanen, kan het avontuur beginnen. 

Eenmaal geïnstalleerd varen we de bijbootjes het strand op om het dorpje te verkennen. Bij de voetbaltribune en een drassig veldje schuilen we voor de regen. Regen is hier nooit koud, eerder verfrissend. Modderige zandpaadjes met bananenbomen en kokospalmen leiden ons naar de bewoonde wereld. Mensen komen ons tegemoet. ‘Ola!’ Het wordt de komende weken het door ons meest uitgesproken woord.

Nieuwsgierige, vriendelijke en ook gereserveerde gezichten kijken ons aan. We zijn blonde reuzen. De Guna Yala indianen zijn één van de kleinsten mensen ter wereld. Pezig, krachtig gebouwd met gitzwart haar. Vrouwen dragen een traditionele mola. Een katoenen, uit laagjes bestaande, geborduurde doek gedragen om hun middel. Er kunnen verschillende symbolen op staan. Een vrucht, een vis, een vogel. Elk met een eigen betekenis. Om handen en onderbenen worden circulaire rijen kraaltjes gedragen. Mannen en kinderen dragen ‘gewone’ kleding. En de allerkleinsten? Schattig geborduurde luierachtig broekjes als je geluk hebt dat te zien. Ik zou zo graag foto’s maken, maar dat willen ze liever niet.

 

Het pad naar het dorpje gaat op in zijn omgeving. Aangeveegde, aarden straatjes zijn opvallend schoon. Er is ook afval, vooral plastic valt op, maar dat ligt verzameld aan de buitenrand van het dorp. Guna’s wonen in hutten gemaakt van wanden suikerriet, bamboe, hout en een enkele keer beton. Daken bestaan uit palmbladeren, soms uit golfplaat. De sfeer is kalm. Stress lijkt ver weg.

Overal hangen lijntjes met wasgoed en liggen maiskorrels en cacao op kranten te drogen. Rokende vuurtjes en bungelende hangmatten. Alerte katten en honden die de neus opsteken. Dieper uit het bos komt een man vandaan gelopen met een zak geschoten wild. De ezel brengt kammen banaan mee terug.

‘Ola!’ klinkt het dan weer. Een groet uit elke hoek. Kinderen wandelen nieuwsgierig mee of maken een ommetje om ons nog een keer te kunnen bekijken.

We voelen ambivalentie. Zoveel mogelijk zien en ervaren maar geen indringer in deze ongerepte indianenwereld willen zijn. Aapjes kijken, dat mag het vooral niet zijn. Maar hier, aan de oostelijke zijde van de Guna Yala lijkt het wel andersom. Juist wij worden bekeken! En dat is een gekke gewaarwording.

 

Door de regen is het stervensbenauwd geworden. Bij het dorpswinkeltje kopen we koude, mierzoete limonade nadat we gevraagd hebben of het wel mogelijk is. Soms is er alleen genoeg voor de mensen zelf. Heel veel meer dan rijst, meel, tonijn, eieren en zeep is er niet te koop. Dat wisten we. Quelinda is afgetopt met eten. Zonder winkel houden we het makkelijk twee maanden vol. Onderweg hopen we op een visje, wat groente en fruit.

De man geeft ons een tros bananen cadeau. We nemen er allemaal eentje en de rest geef ik weg aan de eerste kindjes die we tegenkomen. Vanavond wordt hier oudjaar gevierd. We mogen ook in het dorpje zijn en vuurwerk kunnen we bij het strandje afsteken.

 

Langzaam valt de avond in. Mijn veel te hete trui, tegen bloedhete vetspetters, kan eindelijk uit. Ik ben blij klaar te zijn met de zelfgemaakte appelbeignets. Het haalt het niet bij oliebollen maar geslaagd zijn ze. Een deinende pan olie aan boord? Dat nooit meer! Gewoonweg te gevaarlijk.


In het dorpje branden steeds meer gekleurde lichtjes. Er klinkt muziek. Aan boord is de stemming uitgelaten wanneer we een half uur voor de jaarwisseling met champagne, limonade en vuurwerk naar de kant varen. De bijboten parkeren we weer op het strandje en we nemen plaats op de vertrouwde voetbaltribune. Het is er stil. Niemand te zien en het dorpje lijkt ver weg. Senang genoeg om er naartoe te wandelen voelen we ons niet. We willen geen stoorzender zijn. Of misschien zijn we gewoon toch te verlegen? Dat kan ook.

 


Sterretjes zien

 

Het is bijna zover. Tien, negen, acht, zeven, zes…

2023 was een jaar met uitersten als nooit tevoren. Op eigen kiel bereikten we Suriname. Vervolgden de route door de Caribbean naar Tobago, Martinique, Dominica, Guadeloupe, Grenada en nog veel meer. Een jaar waarin we mochten ontdekken, grenzen verleggen, en dromen waarmaken. Een jaar met telefoontjes die ons leven stillegden. Paul nam afscheid van zijn vader, moeder en broer. Onze zeilreis kwam op losse schroeven te staan maar we verzamelden de moed om terug te keren naar ons drijvende huisje. We zouden wel zien waar het schip strandde, vertrouwden op elkaars veerkracht. De zin kwam terug. In Bonaire ervaarden we rust en Colombia bezorgde ons kippenvel.

Het voelt weer goed om ons idiote plan af te maken. Allebei hebben we sterk de indruk dat we juist door degenen die we kwijt zijn geraakt nog altijd worden aangemoedigd om door te gaan. 

 

Vijf, vier, drie twee, één… gelukkig nieuwjaar!!!

De champagnekurk knalt tegen het golfplaten dakje van de tribune. We proosten op het leven, op een avontuurlijk, veilig jaar. De eerste knalerwten worden weggesmeten en sterretjes schitteren. De glow in the dark armbanden die ik voor vertrek eens bij de Action vond zijn een succes. Het is echt feest!

Spontaan komen er vier jongeren aangewandeld.

‘Ola! Feliz año nuevo!’

We maken kennis en wensen ze van hetzelfde. De vrouwelijk, geklede knul komt gezellig dicht bij me zitten en vraagt of ik een slokje van zijn biertje wil. In Colombia leerde ik al dat ‘eigen ruimte’ hier onbekend is. Intussen went het een beetje. Guna mannen kleden zich graag als vrouw. Uitdagend of juist traditioneel met een mola, kraaltjes en hoge tonen in de stem. En om het vrouwelijke nog meer te accentueren lopen er soms gevraagd kinderen mee. Een stigma lijkt er niet te zijn.

Ik bedank voor het slokje. Ik geniet nog van de zeldzame champagne. En eerlijk is eerlijk, ik twijfelde, durfde de zijne niet te nemen. Het onbekende maakte toch  weer onbemind. Zelf deel ik mijn laatste bodempje. Hij wil graag mijn bubbels proeven en vindt het lekker. De anderen nemen ook en trekken een vies gezicht. Ik moet erom lachen, we hebben lol. Wat moet dat anders voor ze zijn.

 

De sterretjes hebben een magische aantrekkingskracht. De één na de ander komt het dorpje uit gewandeld. Topaas heeft er zoveel mee gebracht dat we er aan iedereen wel eentje brandend kunnen uitdelen. Het is één groot spektakel. Hollend met het sterretje in de hand en zwaaiend in de rondte, vliegen de Guna´s over het veldje. Er wordt gegild en uitbundig gelachen. Sommigen willen dat we hetzelfde sterretje nog eens aansteken omdat het op is. We leggen uit dat dat niet gaat. De teleurstelling is zichtbaar. Anderen vinden het eng, maar nieuwsgierigheid wint van de angst voor het onbekende. Nog nooit was zulk eenvoudige vuurwerk zo spectaculair. Hier op deze tribune, in dit kleine onbezorgd lijkende paradijsje, zitten wij eerste rang. 

Met z’n tweeën zouden we zo laat niet meer naar de donkere wal gevaren zijn. Zo samen heb je net wat meer lef.   



Oogjes zoeken in het donker

 

Nieuwjaarsdag varen we verder. De nieuwe ankerbaai, Bahia de Masargandi ligt in de middle of knowhere. We zijn omringd door groen en bergen van het Panamese vasteland. In de verte ligt de ingang naar open zee waar we door naar binnen gekomen zijn. Deze avond hebben we een spannend plannetje bedacht en iedereen is uitgelaten. Quelinda en Topaas gaan op slot met de ankerlichten aan. Dan kunnen we ze straks goed terugvinden.


Het is aardedonker. De maan is er nog niet. In onze bijbootjes roeien we dicht langs het mangrovebos en scannen met de zaklamp over de in het water stekende wortels. Dan weer omhoog, tussen de bomen. We zijn op zoek naar oogjes die oplichten. Oranje en witte.

‘Let op jongens!’ zegt Paul. ‘Daar in die boom. Zien jullie ze?’

Twee witte oogjes lichten op.   

‘Ja!’ gil ik nog net niet. Mijn hemel, zou het echt?

Iedereen wil het zien, maar niet van te dichtbij. Want dit hadden we wel bedacht maar niet verwacht. Dus voorzichtig. Een langgerekt groen lijf wordt zichtbaar. Even verder op de tak zit een kleine reiger. De grote boomslang heeft het duidelijk op de ziel gemunt. De vogel schrikt van ons geluid en vliegt op. Zich niet realiserend dat wij zijn redding zijn.

Nog vol van wat we zojuist zagen, peddelen we door. Nu wat verder weg van het groen.

‘Stop! Daar! Oranje oogjes!’ zo zachtjes mogelijk naderen we het naar zwavel stinkende slootje en bewegen de lamp heen en weer over het water.

‘Daar ligt ie!’

Een kaaiman van anderhalve meter ligt rustig op wacht. We mogen zelfs dichtbij komen. Maar dan wordt het te heet onder zijn voeten en verdwijnen de oogjes onder water.

Die avond voelen we ons echte avonturiers en zien er wel zeven. De oranje oogjes zijn kaaimannen. De witte zijn boomslangen. Skills die we in Suriname geleerd hebben. Freek Vonk zou trots zijn.

En ook nu geldt, met z’n tweeën zouden we niet zijn gaan speurneuzen. Maar samen met onze buddyboot wordt het een mooie uitdaging. En dan is dit nog maar het begin.


Maandelijks een belevenis ontvangen? Klik hier!
door Charlotte Dorren 27 maart 2025
Amerikanen die zijn zo overdreven, niet? ‘Hi, how are you doing?’ klinkt overal en altijd, maar het antwoord lijkt niemand echt te interesseren. Toch kan ik je zeggen, deze eerste indruk is bedrieglijk. De eerste echte kennismaking met Amerikanen komt niet in de vorm van een praatje bij de supermarkt of de wasserette dit keer, maar in een noodsituatie op het water. Na een stevige nachtelijke tocht van 180 mijl vanuit de Bahama’s naderen we West Palm Beach, Florida. De zeedeining en de stroming van de invaart zijn fors. We zijn blij dat we in de luwte van de rivier terechtkomen. Terwijl de stad ontwaakt, maak ik, moe en voldaan, voorop het anker klaar. De wind trekt aan mijn haren. En dan hoor ik Paul’s stem zelfs boven de harde wind uitgalmen. ‘Charlotte, het gaat niet goed!’ schreeuwt hij. ‘Jan is gevallen. Hij denkt dat hij iets gebroken heeft. Ze hebben hulp nodig.’ Snel ankeren we Quelinda . Paul laat de bijboot zakken en vaart naar buddyboat Yulunga om te helpen. Erika, Jan’s vrouw, heeft mankracht nodig bij het laten zakken van de stroeve ankerketting. Intussen blijf ik aan boord en roep de Amerikaanse kustwacht op. Ik leg de situatie uit, geef onze coördinaten door en wacht op hulp. Hoe snel zal er iemand zijn? Ik blijf standby op de marifoon en houd ons Amerikaanse telefoonnummer bij de hand. Nog geen tien minuten na het eerste contact is er een sheriff- en politieboot en niet veel later de ambulanceboot. De rust, efficiëntie en betrokkenheid van de hulpverleners zijn immens en even nodig.
door Charlotte Dorren 5 maart 2025
De Bahama's, een betoverende archipel ten noorden van Cuba en ten oosten van Florida, bestaat uit meer dan 700 eilanden en 2.400 Cays. Sinds 1973 is het onafhankelijk van Groot-Brittannië, maar politiek en historisch gezien, nog altijd nauw verbonden. Koning Charles is het staatshoofd. De sfeer op de kleinere eilanden is kleurrijk en gemoedelijk, een scherp contrast met drukke hoofdstad Nassau, waar miljoenenjachten en giga cruiseschepen het sfeerbeeld bepalen. Overdag een bruisend geënsceneerd toneel, maar zodra de schepen vertrekken, blijft een uitgestorven decor achter. Na inkopen in Nassau gaan we dan ook gauw op zoek naar het echte Bahama gevoel.
door Charlotte Dorren 24 januari 2025
De eindeloze zee strekt zich voor ons uit. De zeilen staan er strak bij en het laatste stukje Cuba verdwijnt achter de horizon, alsof het een afgesloten hoofdstuk is. Ik erger me zoals altijd aan de kriebelende haartjes in mijn gezicht en veeg ze weg. In tegenstelling tot het gevoel van Cuba, dat laat zich niet zo eenvoudig wegvegen. Zelfs voor Cubaanse begrippen was het concertkaartje van nog geen 10 dollarcent goedkoop. Toch was het 19e-eeuwse Tomas Terry-theater, in het centrum van Cienfuegos, amper voor een kwart gevuld. En dat terwijl er een populaire band speelde. Het had ook niets te maken met de schoonheid van het gebouw. De marmeren vloeren en zuilen, de plafondschildering en de rode, velours podiumgordijnen met gele kwasten, straalden grootsheid en allure uit. Zelfs de door de coulissen vliegende vleermuizen deden niets af aan de charme. Waarom de meeste stoelen dan wel leeg bleven? Dat probleem ligt veel dieper. Tamara, in haar vlammende fluorlegging en shirtje, begeleidt ons via een kronkelig zandpad naar het bootje om het meer met flamingo’s te bezoeken. Onderweg praat ze over haar leven. 'Mijn zeven katten krijgen eerst eten.' Tamara werkt zeven dagen per week, voor 24 dollar per maand. Net als iedereen krijgt ze een basisrantsoen: een paar kilo rijst, wat bonen, een flesje olie en wat koffie. Daarnaast betaalt ze wat voor elektriciteit en water. Het huis kreeg haar familie van Fidel Castro. Maar als er iets extra’s nodig is, zoals medicijnen, wordt het ingewikkeld. Het is er niet of het is heel duur. Een spijkerbroek kost 20 dollar en een telefoon een heel jaarsalaris. Toen haar kaak ontstoken was, moest ze de dokter cadeautjes geven om geholpen te worden. Een paar uur later bedanken we Tamara voor haar openheid en het schouwspel van de vele flamingo’s en gaan op weg naar de markt.
door Charlotte Dorren 25 december 2024
Cuba verkeert letterlijk en figuurlijk in zwaar weer. Orkaan Oscar raasde eind oktober over het land, en daarna zorgde een aardbeving voor opschudding. Ook het regime roept vragen op. Er wordt gezegd dat er niets is: geen voedsel, geen brandstof. Sterk verouderde energiecentrales zorgen ervoor dat mensen vaak zonder stroom zitten. Basale levensbehoeften die wij als vanzelfsprekend beschouwen, ontbreken. Wat doet dit met de mensen? En wie zijn wij om daar nu de toerist uit te hangen? Kunnen we beter wegblijven of moeten we juist gaan? Onze wens is om dit land met een open mind te bekijken en te begrijpen. Er zijn genoeg oordelen over Cuba, maar geef ons de kans om ons eigen beeld te vormen. Ter voorbereiding lezen we ons in, en dat helpt de situatie beter te begrijpen. In het kort wil ik die zoektocht graag met jullie delen.
door Charlotte Dorren 4 december 2024
De omstandigheden bepalen het tempo, en wij passen ons aan. Ineens, is daar dat gekoesterde weergaatje. Verre van ideaal, weermodellen worden het maar niet eens, maar het is een kans. Een kans om noordwaarts weg te zeilen uit een land waar we haast vastgeroest zijn. Wegkomen uit Panama is niet eenvoudig. Het ligt aan lagerwal. Hier heerst óf geen wind, óf tegenwind. En de zee verkeert nog altijd in de afterparty van het orkaanseizoen. Squalls De eerste 72 uur van onze vijf daagse tocht, bromt de motor. Een klein zeiltje helpt in te slingeren. De Japanse noedels smaken goed ondanks de katterigheid. Het is wennen aan de deining na zo lang niet op zee te zijn geweest en het is druk. Op onze koerslijn vele grote zeeschepen die net als wij de ultieme route proberen te vinden. En dan, op dag drie gaat de motor uit. Eindelijk is er wind. En hoe! Het is alsof we een test krijgen van de meester, de zee himself . Squall na squall , ministormen, doorstaan we.
door Charlotte Dorren 24 oktober 2024
“Oh nee,” verzucht Jorge, onze vertrouwde taxichauffeur. Hij had het al eerder opgemerkt, het subtiele trekken aan het stuur, maar nu is het onmiskenbaar. In stilte hoopte hij de jachthaven van Shelter Bay Marina te kunnen bereiken en het probleem daar op te lossen. Maar het schrijnende geluid van de velg die over het ruwe asfalt schraapt, gaat intussen door merg en been. Jorge mindert vaart, wacht tot hij een opening in de dichte begroeiing ziet, en stuurt de auto behoedzaam de smalle berm in. We stappen uit in de schemering van de vallende avond. Om de reserveband tevoorschijn te halen, moet eerst 46 kilo ruimbagage uit de achterbak worden getild. De stevige, harde koffer leggen we eerst neer en daarna stapelen we de zachte tassen er bovenop om te voorkomen dat ze in de modderige berm terechtkomen. Tijgermuggen De noodband die hij met trots tevoorschijn tovert, lijkt wel een formule 1 band zo glad. Er is geen enkel profiel meer zichtbaar. Omdat de velg kleiner is dan die van het voorwiel en daar dus niet past, wordt Jorge inventief. Het achterwiel gaat naar rechtsvoor waar het lek was en het te kleine thuiskomertje neemt de plek rechtsachter in. De zwoele warmte valt als een sluier over ons heen. Zweet parelt alsof we in de sauna staan. Binnen mum van tijd worden we belaagd door muggen die zich gretig tegoed doen aan ons bloed. Gauw graai ik naar muggenspray als zelfs Jorge onrustig wordt. Want rondvliegende tijgermuggen die dengue, knokkelkoorts, overbrengen is hier geen uitzondering. Daar wil je niet mee besmet raken. Bijna thuis Daar sta ik dan, mijn telefoon omhooghoudend om Jorge en Paul bij te lichten. De zoete geur van Panama hangt zwaar in de lucht, terwijl de vogeltjes een laatste concert fluiten voor de nacht hen tot stilte dwingt. Met een oude, roestige krik en enthousiasme klaren de mannen binnen twintig minuten de klus. Langzaam en voorzichtig zet Jorge de auto weer in beweging. De donkere weg strekt zich uit door de jungle. Terwijl we verder rijden realiseer ik me dat we bijna thuis zijn. Thuis in een compleet andere wereld dan de wereld waar we gisteren nog van wegvlogen. Dat wordt mooi! De zomer in Nederland heeft ons dit jaar zoveel goed gedaan. Dit keer geen verdriet, maar volop genieten van het warme weerzien met familie en vrienden. Elke omhelzing een thuiskomen, in elk gesprek weer dichter bij elkaar. De kroon op deze zomer was het moment dat we de sleutel in handen kregen van ons nieuwe huis, gekocht terwijl we nog aan de andere kant van de wereld zaten. Het voelde als een belofte van iets nieuws, iets vast, van steen. We hebben keihard gewerkt aan de verbouwing. Niet gemakkelijk, maar met elke geplaatste muur, elke schroef en verfstreek groeide ons gevoel van trots en dankbaarheid. Wat wordt dat een mooi thuis! Door de golven gedragen Eenmaal terug in Panama voelt het alsof we aan de terugreis naar Nederland zijn begonnen. Waar je normaal in één dag met de auto of het vliegtuig weer thuis bent, gaan we met weer, wind en seizoenen als onze gids, langs de Cayman-eilanden, Cuba, de Bahama’s en de oostkust van Amerika. De geur van zout water, het zilte op onze lippen en de eindeloze horizon als onze begeleiders. Het Vrijheidsbeeld in New York zal ons laatste piketpaaltje zijn voordat we in juli aan de grote oversteek van de Atlantische Oceaan beginnen. Terug naar Nederland, gedragen door de golven.
door Charlotte Dorren 10 mei 2024
‘Ben er klaar mee.’ Met die woorden komt Paul me tegemoet met de dinghy. Vanochtend hadden we een slechte start samen. Mot om onbenulligheden. Allebei behoefte aan eigen ruimte. Paul had me met veel plezier op de kade afgezet en ik was nog veel blijer met vaste grond onder mijn voeten. Weg van het geklauter aan boord en gezoem van ventilatoren. IJskoude kokoslimonade, al wandelend plaatjes schieten en boodschappen doen, daar had ik zin in! Dat maakt me altijd weer blij. Na een paar uurtjes had ik alles gedaan wat ik wilde en mijn frustratie achtergelaten. Bij Paul ging het anders. Smerig en bezweet pakt hij mijn volle tassen beet. ´We kunnen geen water meer maken. Die kutgenerator is weer stuk. ´ ´Wat!? Alweer? Hoe kan dat nou?’ Dit is de tweede, dure motor in nog geen twee jaar tijd. ‘Ja, zeg jij het maar. Naar zijn grootje, het lager is kapot. Ik weet het niet meer Charlotte. Ik ben er zo klaar mee. Misschien moeten we de boot maar gewoon verkopen en een ticket naar Nederland boeken.’ ‘Wat? Quelinda wegdoen?’ Dat zal toch niet. Zeker niet uit zijn mond. ´Klotehitte hier ook. Werkelijk alles gaat stuk. Weken onderhoud gedaan en weer lopen we achter de feiten aan op een plek waar niets te krijgen is. En dan heb ik het nog niet eens over wat dit geintje gaat kosten.’
door Charlotte Dorren 31 maart 2024
Dit mag gewoonweg niet aan onze neus voorbijgaan. Verstandelijk probeer ik heus te beredeneren dat als het niet lukt, er vast weer iets anders op ons pad komt. Maar wat dan? Het is een gedachte die me zolang als we op reis zijn, onzeker maakt en bezighoudt. Het staat in een oud straatje met leilindes voor de deur. Aan het park, in het centrum. Notabene vorig jaar, toen we in Nederland waren, hebben we nog briefjes bij de bewoners in de bus gedaan om ons enthousiasme kenbaar te maken. Al 20 jaar willen we daar wonen en zo graag oud worden. En nu staat er prompt een lieflijk geveltje te koop.  Dromen, durven en doen. De spreuk gaat opnieuw op. Net zoals toen we besloten op wereldreis te gaan. Huis en banen vaarwel durfden te zeggen. En nu is het dit wat ons in complete verwarring brengt en ons uit de comfortzone rukt. Hier, aan de andere kant van de oceaan, waarin alles onmogelijk lijkt.
door Charlotte Dorren 7 maart 2024
Na een indrukwekkende rondwandeling door Ustupu, het grootste dorp van de Guna Yala, vraagt Iniquilipi aan ons en de familie Topaas of we blijven eten. Iniquilipi, een van origine Guna man, woont in Panama-Stad en is hier samen met zijn vrouw en dochter op vakantie bij zijn moeder en zus. We ontmoetten hem aan de steiger en hij gaf ons een warm welkom. Vandaag heeft zijn moeder iets speciaals klaargemaakt. Het zou een eer zijn om dat met ons te delen. Guna´s zijn dol op het visgerecht. De jonge visjes van een soort zalmachtigen, hooguit een paar centimeter groot, groeien op in het rustige water van de nabijgelegen Surghandi rivier. Ze worden gezien als een geschenk van moeder natuur. Nog voordat ze groot genoeg zijn om naar zee te zwemmen, worden ze in netten gevangen en gerookt. Guna’s delen het gerecht met elkaar. Het is zo bijzonder dat het zelfs wordt opgestuurd naar familie in Panama. Vorig jaar was de vangst minimaal. De zee geeft niet meer zoveel maar neemt steeds meer wordt gezegd. Er is minder vis, verbleekt koraal en eilandjes die onbewoonbaar worden of wegspoelen. De Guna’s zien de klimaatverandering met lede ogen aan. Spruitjesgevoel Ik bekijk het diepe bord en voel aan de rand. Lauw, met troebel water en stukken gekookte bakbanaan. In het midden drijft iets in de vorm van een lekkerbek. We mogen beginnen. Als ik het stuk met mijn vingers voorzichtig uit elkaar trek, zie ik zwarte puntjes tussen wit vlees. Het zijn de oogjes van de honderden samengeperste visjes. Ik neem huiverig een hap en zie de Guna familie in mijn ooghoeken verwachtingsvol kijken. Het is taai, melig en rokerig. Ik lach en knik goedkeurend maar krijg het ‘spruitjesgevoel’. Daar zat ik dan. Voor straf, snikkend op de trap in de gang. Vijf koude spruiten, voor elk levensjaar één, weggeschoven naar de rand van mijn bordje. Maar ik vond een uitweg. Eén voor één drukte ik de stinkende kooltjes door het iets te grote gat in de trap waar de verwarmingspijp naar de kelder liep. Briljant! Voor ik het wist waren ze weg. Vrolijk was ik met mijn lege bord terug naar papa en mama gehold voor het toetje. Ik, die vrijwel alles lust, krijg het bord met vissoep haast niet weg en zou het liefst opnieuw een uitweg zoeken. Kan ik het wegmoffelen? Onmogelijk. Laten staan? Geen optie. Niemand van mijn tafelgenoten trapt erin dat ik maar een kleine eter ben wanneer ik zeg dat ik wil delen. Het limoensap dat ik eroverheen kan sprenkelen maakt het beter. De kinderen van Topaas en de Guna kleintjes, krijgen iets anders. Zij moeten tenslotte nog groeien en verdienen het allerbeste eten. De zwager van Iniquilipi toont ons trots een foto van het gisteren geschoten hert. Daar komt de kindersoep. Kraakbeen, vet en fijngemaakte stukjes vlees in water met aardappel en banaan. Ongezouten en zonder kruiden. Ik ben ineens blij met mijn stuk van visjes. Ondanks dat ik het niet lekker vind en er kinderlijk maar onopvallend onderuit probeer te komen om het op te eten, is het in vergelijking met vroeger allesbehalve een straf. Hier zomaar zitten, samen met Paul en lieve zeilvrienden en deelgenoot zijn van het leven van de Guna Yala indianen, dat is heel bijzonder. Ik voel warmte en dankbaarheid. Voordat we op reis gingen durfde ik momenten als deze alleen maar te dromen. Heb jij dat gedaan? ‘Gatverderrie. Charlotte kom eens hier!’ Ze zei geen Lotje. Dat beloofde niet veel goeds. Wekenlang had mama zich afgevraagd waar de nare geur in de kelder toch vandaan kwam. Totdat ze me riep en de beschimmelde spruitjes op een hoopje aantrof in het hoekje van de bovenste plank. ´Wat is dit voor viezigheid? Heb jij dat gedaan?’ ‘Mama, ik zei toch dat de spruitjes vies waren.’
door Charlotte Dorren 17 januari 2024
Met de rugzak op lopen we over de boulevard richting bushalte. Metershoge golven stuiven genadeloos het strand op. Colombianen maken er foto’s van en het haalt zelfs de krant. Zo was het ook bij onze aankomst vorige week. Het was laat, donker en het gierde 30 knopen. Dat is windkracht 7. De twee dreigende rotspunten waar Quelinda tussendoor moest, leken dichtbij en steil alsof we ze zouden schampen. Onrustig surften we het havengebied binnen. Er was amper tijd om de lijnen klaar te leggen en eerder op zee mezelf eraan wagen, zou levensgevaarlijk zijn. Vermoeid en onder spanning na een onstuimige tocht van drie dagen, moest er snel gehandeld worden. Paul stond achter het roer, ik aan dek. De wind maakte het onmogelijk elkaar te verstaan. En zo hadden we alle ingrediënten voor miscommunicatie en een rommelige aankomst in Santa Marta te pakken. Maar de alleraardigste marineros van de haven reageerden alert en snel via de marifoon en kwamen ons tegemoet om ons te begeleiden. Tevoren maken we altijd een voorstelling van hoe het zal zijn, bestuderen de weerkaarten, de zee en de route en spreken af wie wat doet. Maar regelmatig loopt het toch anders dan we denken en zijn we goed in elkaar de schuld geven van dat wat misging. Het resultaat, twee chagrijnige zeezeilers die het zat zijn en zich afvragen waarom ze dit ook alweer doen. Zo begon ons avontuur in Santa Marta, Colombia. Haar blik is niet meer van deze wereld Colombia is na Kaapverdië het tweede land waarin we het gevoel hebben in een compleet andere wereld te zijn. Iedereen spreekt er Spaans, de derde wereldtaal die wij op kleuterniveau machtig zijn. En dat is even wennen. De bus naar ons eerste uitje stopt. We kunnen er nog net bij. De beenruimte is zo kort dat Paul er alleen schuin in past. Het is er bloedheet. Bij elke hobbel prikt mijn rechterbovenarm in het raamscharnier. De oudere man naast ons geeft een seintje dat hij eruit wil en loopt houterig naar voren. Met zijn handen zoekt hij steun aan de bagagerekken boven zich. Het stoffen tasje aan zijn rechteronderarm bungelt zo, dat het bij elke stap voorwaarts met de onderkant tegen het hoofd van de volgende medepassagier tikt. Hijzelf heeft niets in de gaten en niemand lijkt onder de indruk. Ik moet erom lachen. De man krijgt keurig hulp bij het uitstappen. Mijn oog valt op een jonge vrouw op straat. Mijn maag krimpt ineen. Ze zit op een platte doos in versleten, vies ondergoed waar alle rek uit is. Haar knokige knietjes tegen elkaar gedrukt. Ooit was ze bloedmooi. Ze kijkt naar één van de mannen vlakbij met een blik die niet meer van deze wereld is. Dit is een beeld waarvan ik weet dat ik het niet meer kwijtraak. Verslaving, het raakt me elke keer weer. En hier in Colombia, misschien wel de bakermat van alle drugsellende, valt het nog meer op. Ik leer dat ik beter geen geld kan geven. Eten wat we over hebben, een kop koffie, of oude kleding dat is beter. Dan kan het tenminste niet geretourneerd worden voor alsnog een paar rotcenten. Pijnlijk duidelijk wordt dat de bedelende moeder met een huilende baby, niet altijd is wat het lijkt. Het kleintje kan zomaar geleend zijn van de echte moeder die in geldnood zit. De criminele leenmoeder betaalt haar en geeft de baby vervolgens de hele dag niets te eten. Het wordt hongerig, huilt van ellende. Onwetende langslopers geven geld aan de verkeerde. Het is hartverscheurend schrijnend. En heus, dat is niet alleen in Colombia, het is overal. Ik zou het niet durven Nog een half uurtje rijden en dan zijn we er. In de bus is vertier genoeg. Een verkoper met potjes menthol stapt in en vertelt in rapido tempo over de helende werking. Hij laat ons voelen en ruiken maar we hebben het echt niet nodig. De volgende die instapt is een oudere dame met een doos piepende kuikens die ze niet alleen kan tillen. Dan een straatrapper. Met een geluidsbox en improvisatie maakt de jonge gast met elke passagier een praatje en een grap. Hij kent Nederland een beetje en we worden in het oranje zonnetje gezet. Pauls brede armen worden geroemd alsof er berenkracht in zit. Het is kostelijk vermaak op weg naar Bonda, een klein bergdorp. We gaan een paar dagen proefdraaien. Want volgende week gaat de backpack op en trekken we drie weken door Colombia. Quelinda laten we achter in de goed beveiligde jachthaven van Santa Marta. We stappen uit bij het politiebureau. Jonge mannen op motoren wenken. Daar moeten we zijn. Het is nog een half uurtje achter op de offroad motor en dan zijn we op plaats van bestemming. Paul moet af en toe afstappen als bijrijder omdat de rotsige, modderige weg door de bergen te steil en te glad is om beiden te dragen. Bij mij gaat het rijden wel goed en dat zonder de getalenteerde bestuurder te knijpen. Ook ik heb mijn motorrijbewijs, maar hier rijden? Dat zou ik niet durven. Kak! De finca , een traditionele plattelandswoning, ligt verscholen in mistig groen. De ochtenden benutten we goed, dan schijnt de zon. ‘s Middags regent het pijpenstelen. We maken een hike naar zeven watervallen en zwemmen in de rivier. Maar dan wordt het fris. Ik krijg het zo koud dat het niet meer past bij het weer. Ik word overgeleverd aan de grillen van mijn darmen. Waarschijnlijk het rivierwater of de vruchtensapjes. Niet veel later is Paul ook de pineut. Voor ons allebei de eerste keer sinds vertrek uit Nederland. Iets wat we veel vaker verwacht hadden. Met samengeknepen billen reizen we terug naar Quelinda. Ondanks dat we nog niet hersteld zijn van de poeperitis beginnen we toch aan de reis. Dit land smaakt naar zoveel meer en ons bin zuunig . Als Hollander laat je een geboekte vlucht niet lopen toch? Na een korte binnenlandse vlucht bereiken we Bogota. Met 8 miljoen mensen op 2640 meter hoogte is het één van de hoogst gelegen hoofdsteden ter wereld. En dat voelen we. De truien en jassen gaan aan en we zijn snel buiten adem. Overdag fietsen we met een artistieke gids een kleurrijke streetart route en lukt het om foto’s te maken. Lopend met de camera in de hand is hier geen goed idee. Lees, weg telefoon. ´s Avonds blijven we net als de Colombianen netjes in het hotel. De laatste dag bezoeken we met een kabelbaan de Monserrate berg met het spierwitte klooster. Het uitzicht over de oneindige, in smog gehulde stad is fenomenaal.
Meer posts
Share by: